19.10.2015
#FFG15: Blog 6
Ergens op een verloren zaterdag, een paar jaar geleden, kwam een vriend met een nóg foutere filmcollectie dan ikzelf op het idee om Cannibal Holocaust in de dvd-lader te schuiven. Anderhalf uur later hadden we de legendarische (maar om evidente redenen ook weinig geziene) cultfilm van Ruggero Deodato achter de kiezen – met een vies, maar fascinerend nasmaakje als gevolg.
Ik ben niet van plan om deze film over een documentairecrew die in de handen valt van een kannibalistische indianenstam uit het Amazonewoud ooit nog opnieuw te bekijken – daarvoor is de grafische gruwel en de seksuele horror té weerzinwekkend. Maar tegelijkertijd blijft Cannibal Holocaust me intrigeren: zelden was een filmervaring zo afschuwelijk intens als op die verloren zaterdagavond.
Heel wat zaterdagen later zit ik rond middernacht in een bioscoopstoeltje op Film Fest Gent. Op het grote scherm speelt The Green Inferno, de horrorfilm van Eli Roth, die eventjes in distribution hell verzeild geraakte en nu eindelijk te bekijken valt. Losjes geïnspireerd op Cannibal Holocaust, vertelt deze prent het verhaal van een groep activistische studenten die naar het Amazonewoud trekken om de lokale stammen te beschermen tegen malafide ontbossingbedrijven. Maar – u raadt het nooit – een vliegtuigcrash later zitten de indianen net hún bloed te drinken. En nog heel wat andere onooglijke dingen uit te spoken met hun al dan niet levende lichamen.
Ranzig, gortig, degoutant, er zijn heel wat adjectieven die ik zou kunnen bedenken om The Green Inferno te beschrijven. En de omschrijvingen die me te binnen schieten wanneer ik Eli Roths regietalent of de kwaliteiten van de cast wil schetsen, staan ook al niet in een lijst met vleiende woorden. Maar ik heb me zaterdagnacht wel honderd minuten lang rot geamuseerd en mijn ogen nauwelijks van het scherm kunnen houden. Ook al waren het niet meteen mooie plaatjes die daarop werden geprojecteerd.
Wat The Green Inferno een iets – en ik gebruik het woord onder voorbehoud – “aangenamere” ervaring maakt dan Cannibal Holocaust, is de stijl. Deodato dreef het cinema verité-gegeven tot een pervers uiterste: het documentaire-gehalte van zijn film maakte de gruwel onaangenaam realistisch. De prent is minder geloofwaardig, en net daarom veel plezanter. Ja, het is walgelijk wanneer een indiaan twee ogen uitsteekt en ze slurpend naar binnen werkt, maar het is, voor horrorfans als ikzelf, ook ongelooflijk plezierig om naar te kijken. Niet dat je Eli Roth kunt beschuldigen van fijnzinnige cinematografische kwaliteiten – waarom hij in de aanloop Terence Malick en Werner Herzog als voorbeelden aanhaalde, is me een raadsel – maar je voelt wel dat de boel niet echt is, ook al werkt de getoonde gruwel op een uiterst efficiënte manier.
De studentikoze humor zit daar ook wel voor iets tussen. Weerzinwekkende geluiden wanneer de angst bij iemand op de darmen slaat of een ontsnappingsplan waarbij een vol zakje weed te pas komt, zorgen voor wat luchtigheid wanneer de opeenvolging van kannibalensequenties het punt van overdaad dreigen te bereiken. Al wordt The Green Inferno ook nooit een echte horrorkomedie: walging voert, gelukkig, nog steeds de boventoon.
Ik ga niet beweren dat Roth een instant-klassieker heeft afgeleverd: daarvoor heeft de man nog steeds te weinig kaas gegeten van regie, heeft hij geen flauw idee wat een echt personage is, en moet de cast dringend wat acteerlessen gaan volgen. Maar ik heb me op dit filmfestival wel nog niet zo geweldig vermaakt als afgelopen zaterdagavond. Cannibal Holocaust blijft voor de rest van mijn leven in zijn dvd-doosje, maar The Green Inferno zal ik zeker wel nog eens bekijken. Bij voorkeur op een zaterdagavond, rond middernacht.