10.03.2015
Vertigo op Offscreen: blog 2
Vertigo wil geen drugsgebruik promoten, maar na vier dagen Offscreen ben ik wel al stevig aan het trippen geslagen. In de vorige blogpost had ik het nog over hallucinogene paddenstoelen van Japanse kweek, vandaag gaat het over de betere cannabis en LSD, recht uit het Amerika van de late jaren zestig. Die dope stroomt door de beelden van Eggshells (1969), het langspeeldebuut van de Amerikaanse cultregisseur Tobe Hooper. De inmiddels 72-jarige cineast, die in 1974 het bioscooppubliek schokte met het magistrale The Texas Chain Saw Massacre, is de eregast van het Brusselse filmfestival. Daar hoort natuurlijk een uitgebreide retrospectieve bij – u kan de komende dagen nog gaan kijken naar Salem’s Lot (1979), The Funhouse (1981), Poltergeist (1982), Invaders From Mars (1986) en The Mangler (1995). En naar The Texas Chain Saw Massacre natuurlijk, zowel deel één als deel twee (1986).
Beginnen doe je echter bij het begin. In Hoopers geval is dat dus Eggshells, een film “about hippies, made by hippies” als we de filmmaker mogen geloven. En dat is een behoorlijk accurate omschrijving. Een echt verhaal is er niet, wel een aantal losse scènes die zich afspelen in en rond een huis waar een aantal jonge, hallucinerende Amerikanen samenwonen. Hooper speelt met het surrealistische effect dat de drugsroes met zich meebrengt. Terwijl de hoofdepersonages er lustig op los trippen, beleeft een ander personage in hetzelfde huis, op hetzelfde tijdstip, maar in een andere realiteit, vreemde avonturen in de kelder.
Een maatschappelijk drama zou ik Eggshells bezwaarlijk kunnen noemen, maar de film heeft wel een opvallend sociaal en tijdsgebonden thema voor een regisseur die te boek staat als één van de invloedrijkste horrorcineasten aller tijden. Dat maakt de prent er niet minder interessant op. Een topper is Hoopers debuut zeker niet. Een intrigerend portret van een subcultuur is het zeker wel.
Al moet ik daarbij vermelden dat het vooral Hoopers fright flicks zijn die je gezien moet hebben op Offscreen. Het is dus een beetje zonde dat dat thema tijdens de masterclass van de kleine, bebaarde regisseur, afgelopen zaterdag in Cinematek, zo beperkt aan bod kwam. Moderator en Hooper-kenner Stephen Thrower stond erg lang stil bij Hoopers jeugd, zijn vroege documentairefilms en zijn debuut, maar door tijdsgebrek zijn Hoopers jaren tachtig-films nauwelijks besproken.
Erg jammer, want er blijft een waas van mysterie hangen rond Poltergeist, de klopgeestfilm die de regisseur in 1982 maakte. Deze horrorklassieker is een echt Hollywoodproduct – waarmee ik niets wil zeggen over de kwaliteit ervan, integendeel – en werd geproducet door een zekere Steven Spielberg. Wat meteen vragen opwerpt: Poltergeist is een opvallend brave film voor Hoopers doen en zit vol met typische Spielberg-elementen, zoals een nadrukkelijke Jerry Goldsmith-soundtrack en een lange, zorgvuldig opgebouwde spanning.
Verschillende cast- en crewleden hebben sinds de release van Poltergeist beweerd dat Spielberg de echte regisseur van de film was en de belangrijkste creatieve beslissingen zelf nam. Ook het brein achter Close Encounters of the Third Kind (1977) en E.T. (1982) zelf heeft dat gesuggereerd. Ik hoopte stilletjes dat Hoopers masterclass iets meer inzicht zou bieden in deze heikele kwestie, maar de interviewer was nauwelijks aan 1981 geraakt toen de sessie beëindigd werd vanwege tijdsgebrek.
Dat mocht de pret echter niet drukken. Een dag later programmeerde Cinematek het geweldige Eaten Alive (1977), ook bekend onder even veelzeggende titels als Horror Hotel, Starlight Slaughter en Blood on the Bayou. Eaten Alive was de eerste film die Hooper maakte nadat het wereldwijde succes van The Texas Chain Saw Massacre hem naar Hollywood lokte, maar het hield hem niet tegen om zijn eigen stempel op de prent te drukken. De groezelige sfeer en het uitzichtloze pessimisme komen zo uit zijn voorganger en de compleet geschifte maniak (Neville Brand) die een dorpje in Lousiana onveilig maakt, lijkt weggelopen uit het broeierige Texas. De kettingzaag van Leatherface wordt hier ingeruild voor redneck-werktuigen als een riek en een zeis.
Al buit Hooper ook de mogelijkheden van het Amerikaanse studiosysteem uit. Het grauwe realisme van Chain Saw wordt hier ingeruild voor een al even griezelig en bevreemdend surrealisme. Eaten Alive werd volledig op sound stages opgenomen, wat de film van een artificiële maar beklijvende sfeer voorziet. Een meer gecontroleerde belichting dompelt de hele film onder in een onheilspellende, rode schijn. De mogelijkheid om de omgeving dan weer naar eigen believen te creëren en te manipuleren, maakt de film des te angstaanjagender.
Eaten Alive kwam uit tijdens de nasleep van het succes van Spielbergs Jaws (1975), waarin watermonsters haast garant stonden voor een kassucces. (Voor wie geïnteresseerd is in dit soort rip-offs: Joe Dante’s Piranha uit 1978 is één van de beste.) Ook Eaten Alive speelde in op die hype. Naast het personage van Neville Brand is de voornaamste boosdoener de krokodil die hij als huisdier houdt.
Bij zijn release werd Eaten Alive echter erg negatief onthaald. En dat valt te begrijpen. In tegenstelling tot Spielberg kiest Hooper eerder voor gruwel dan voor spanning: de eerste moord wordt al na nauwelijks tien minuten erg expliciet in beeld gebracht. En dan houdt het niet meer op. Zowat iedereen die te gast is in het Starlight Hotel (waaronder een jonge Robert Englund, die later als Freddy Krueger in de Nightmare On Elm Street-films tot een horror-icoon zou uitgroeien) maakt kennis met een zeis en een slechtgeluimd waterreptiel. In de jaren tachtig werd Eaten Alive herontdekt op VHS en groeide de film uit tot een heuse video nasty in Groot-Brittannië. Het is een status die dit onderschat meesterwerkje meer dan verdient.
Het was lang geleden dat ik me nog zo had geamuseerd met ouderwetse horror. Ik kijk al uit naar Invasion of the Body Snatchers (1956) aanstaande donderdag. Tot dan!