26.12.2014
“Ik behoor niet tot het Vlaamse filmclubje”
Met de bikerkomedie Bowling Balls tracht filmmaker Marc Punt momenteel de Vlaamse bioscoopganger opnieuw aan het lachen te krijgen. Een uitgelezen moment om hem aan de tand te voelen over de dolle prent, zijn loopbaan en de Vlaamse cinema. “Publieksfilms moeten ook subsidies krijgen.”
Marc Punt is een begrip binnen het Vlaamse filmwereldje, ook al beschouwt hij zichzelf als een buitenstaander. Toch is het onmogelijk om zijn rol te negeren. Met Independent Films – dat hij in 1986 samen oprichtte met Jan Verheyen – bracht hij Amerikaanse toppers als Terminator 2: Judgement Day en Basic Instinct naar de Belgische zalen en deed hij qua distributie en promotie een nieuwe wind waaien doorheen het Vlaamse filmlandschap. Maar zijn filmhonger bleek groter.
In 1993 pende hij het scenario van Erik Van Looys Ad Fundum en twee jaar later maakte hij zijn regiedebuut met de misdaadprent She Good Fighter. Ook televisie was niet veilig voor Punt. Met Matroesjka’s scoorde hij een hit die zelfs over de grens succes oogste. Daarna lokte hij veel volk naar de zalen met de komedies Frits & Freddy en Frits & Franky. Met zijn recentste wapenfeit, Bowling Balls, doet hij nog maar eens een gooi naar een Vlaamse bioscoophit.
Bowling Balls draait sinds 17 december in de zalen. Heb je al een idee van bezoekersaantallen?
Marc Punt: “De film is zeer sterk gestart. Tijdens het eerste weekend gingen er al 60.000 mensen kijken en toen moest de kerstvakantie nog beginnen.”
Na Frits & Freddy en diens opvolger waag je je opnieuw aan een komedie. Wordt er niet genoeg gelachen in de Vlaamse cinema?
“We hebben in Vlaanderen echt een overaanbod aan tragische drama’s: er is altijd iemand heel erg ziek, kinderen gaan dood, enz. Ik heb daar een beetje mijn buik van vol. Komedies zijn hier echt een gat in de markt. Er zijn heel wat mensen die naar de bioscoop gaan om zich te ontspannen en zich te laten entertainen. Daar is niks mis mee.”
Is er een reden waarom je persoonlijk zo verknocht bent aan het comedygenre de laatste jaren?
“Na het schrijven en regisseren van twintig afleveringen Matroesjka’s had ik nood aan iets compleet anders. Comedy is ook gewoon erg leuk om te maken. En het wordt vaak onderschat. Je kan tijdens het schrijven en het draaien enkel op je intuïtie afgaan, maar op een slechte grap word je meteen afgerekend door het publiek. Als er niet gelachen wordt, ga je af als een gieter.”
Hoe dicht sta je bij je publiek?
“Heel dicht! Ik distribueer Bowling Balls ook en we hebben veertig voorvertoningen gehad waarbij je rechtstreeks ervaart hoe mensen naar je film kijken. Een film maak je namelijk niet voor jezelf. Vergelijk het met een DJ: die moet platen draaien die zijn publiek leuk vindt. Hij of zij moet aanvoelen wat de mensen willen horen.”
De Amerikaanse reeks Sons of Anarchy wordt vaak vermeld als een inspiratiebron voor Bowling Balls. Terecht of toevallig?
“Ik vind Sons of Anarchy een zeer sterke serie, maar het is vooral de leefwereld die me intrigeerde. De bikerwereld is stoer, spannend en tegelijk ook grappig. Het is een goede biotoop voor zowel drama als comedy. Er bestaan heel veel clichégedachten over dat milieu en het is dan ook leuk om daarmee te spelen.”
Je bent zowel producent, regisseur als scenarist. Beschouw je jezelf als een creatieve duizendpoot?
“Ik beschouw mezelf vooral als iemand die heel hard werkt. Het combineren van die functies heeft voor- en nadelen. Je kunt je quasi volledig je eigen zin doen als filmmaker, maar je draagt wel de volledige verantwoordelijkheid. Ik kan niet tegen een producent gaan zeiken telkens er wat fout loopt.”
Recent hield A-Film-boegbeeld Erik Engelen op onze website een pleidooi voor subsidies voor publieksfilms. Zit je daar op te wachten?
“Ik ben het uiteraard volledig met hem eens. Het maken van een publieksfilm is even duur als het maken van drama. Als je zo’n publieksfilm volledig met privégeld moet financieren (Bowling Balls kreeg steun van Screen Flanders, maar ontving geen subsidie van het VAF, red.) en hij haalt niet genoeg toeschouwers, dan verlies je een pak geld. Het wordt dan zeer moeilijk om er nog een volgende te maken. Er staat voor mij bij iedere project dus veel meer op het spel dan voor gesubsidieerde collega-regissseurs. Filmproductie is een industrie waarin winst gemaakt moet worden. Zo simpel is het.”
Hoe zou je de evolutie van de Vlaamse cinema omschrijven sinds je eerste stappen in het wereldje?
“De belangrijkste verandering is volgens mij dat de perceptie van het publiek compleet veranderd is. Het beschouwt lokale films niet langer als minderwaardig. Integendeel zelfs. Er is nu een gezonde interesse in Vlaamse fictie. Het internationale succes van onze Vlaamse producties moet echter wel gerelativeerd worden. Er zijn een aantal Vlaamse films die erkenning kregen in het buitenland, maar dat leidde spijtig genoeg nog nooit tot commercieel succes. De Vlaamse filmindustrie is wel veel professioneler geworden. Er worden meer films gemaakt, dus crews zijn constant aan het werk en hebben daardoor meer ervaring en expertise opgebouwd.”
Hoe zou je jouw rol in die evolutie omschrijven?
“Moeilijke vraag. Jan Verheyen en ik hebben met Independent Films voor het eerst Vlaamse films op dezelfde manier in de markt gezet zoals de grote distributeurs dat deden met Amerikaanse studioproducties, dus met grote publiciteitscampagnes. Dat gebeurde daarvoor nooit.
En als producent wil ik films maken die in de eerste plaats entertainen en waar zoveel mogelijk mensen wat aan hebben. Daardoor hoor ik niet bij het Vlaamse filmclubje. ”
Vertel.
“Veel Vlaamse filmmakers delen mijn mening niet over je plicht als cineast tegenover de kijker. Wie films maakt met overheidsgeld heeft een verantwoordelijkheid naar belastingbetalers toe. Je mag als filmmaker niet neerkijken op de mensen die mee je film financieren. Zij hebben recht op een return on investment. ”
Hoe zie je de toekomst?
“Er zijn een paar jonge talentvolle regisseurs die internationaal hun kans wagen en ik hoop dat ze daarin slagen. En als we hier in Vlaanderen echt een volwassen, professionele filmindustrie willen uitbouwen, hebben we in de eerste plaats nood aan diversiteit in het aanbod. Dus zou er ook subsidie moeten kunnen gaan naar publieksfilms.”
Hoe is het distributielandschap er momenteel aan toe, volgens jou?
“Dat is veel harder en zakelijker geworden dan pakweg tien jaar geleden. Het draait nog enkel om cijfers. Heel wat kleine gespecialiseerde distributiemaatschappijen zijn intussen verdwenen. We houden nog enkel de majors en een paar grote Benelux-distributeurs over.”