23.05.2014
Palme d’Or: top of flop?
Op zaterdag 24 mei wordt bekendgemaakt wie dit jaar in Cannes naar huis mag met de prestigieuze Gouden Palm. Naar aanleiding van die gelegenheid gingen de redactieleden van Vertigo op zoek naar hun favoriete Cannes-winnaars. Maar ook naar de laureaten die beter niet hadden gewonnen. Vertigo’s hoogte- en dieptepunten aan Palme d’Or-winnaars.
TOP
Ruben Nollet: M*A*S*H (1970) van Robert Altman
Ik moet zeggen dat het festival achteraf beschouwd een vrij goede smaak heeft gedemonstreerd. Het is dus onbegonnen werk om er een favoriet uit te kiezen. Laat me morgen opnieuw kiezen en er zal waarschijnlijk een andere titel uit de bus komen, maar nu ga ik voor Altmans onverwoestbare klassieker. Vlijmscherp geschreven, onwaarschijnlijk grappig, even vaak schokkend, sterk geacteerd en ook op technisch (vooral akoestisch) vlak grensverleggend.
Ewoud Ceulemans: Taxi Driver (1976) van Martin Scorsese
Het is een weinig originele keuze, maar Taxi Driver is dan ook één van de allerbeste films die ooit op het grote scherm van het Palais des Festivals vertoond werd. Of op eender welk ander scherm, for that matter. Het heilige triumviraat – Martin Scorsese, Paul Schrader, Robert De Niro – daalt op de wijze van Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse af in de donkerste steegjes van New York en van de verziekte geest van Travis Bickle. Omwille van de donkere toon en het grafische geweld werd Scorsese’s meesterwerk gemengd onthaald bij de première. Rechtvaardigheid en de goede smaak van de jury bekroonden Taxi Driver echter alsnog met de Gouden Palm.
Jozefien Van Beek: Paris, Texas (1984) van Wim Wenders
Alles is sterk aan Paris, Texas, de meest filmische aller roadmovies. De mooie beelden van de uitgestrekte woestijn in combinatie met de soundtrack van Ry Cooder, de intrigerende personages, de ongelooflijk knappe Natassja Kinski. En uiteraard de ontroerende telefoonscène aan het einde.
Jimmy Van der Velde: Apocalypse Now (1979) van Francis Ford Coppola
Coppola sleepte met dit meesterlijke oorlogsepos zijn tweede Palm in de wacht. Eerder won hij al met The Conversation in 1973. Wat men ook mag beweren, Apocalypse Now blijft een van de meest indrukwekkendste films over oorlog ooit gemaakt. De film is niet enkel straf in het portretteren van de Vietnamgruwel, maar weet ook diep te penetreren in de psychologie van wat oorlog precies is. De afdaling van de rivier op zoek naar een gekke Brando is het filmische equivalent van Dante’s afdaling in de hel. The horror, indeed.
Fien Meynendonckx: Barton Fink (1991) van Joel en Ethan Coen
Het was behoorlijk moeilijk kiezen tussen Palme d’Or-winnaars als Amour, The Conversation en Elephant, mij allemaal even dierbaar. En ja, ik ben ook een bewonderaar van The Tree of Life. Maar na diep nadenken, kies ik toch voor Barton Fink van de gebroeders Coen. Omdat het naast een surrealistische parel ook een hoogtepunt is in hun oeuvre en een schoolvoorbeeld van hun stijl en humor. En om de geweldige acteerprestaties van John, both Goodman and Turturro. Maar vooral omdat ik tot mijn verbazing heb gemerkt dat het nog steeds een van de Coens minst bekeken prenten is. Een beetje reclame op Vertigoweb kan dus zeker geen kwaad!
FLOP
Ruben Nollet: Eternity and a Day van Theo Angelopoulos (1998)
Een meer passende titel voor dit tergend trage filosofische drama kan ik me niet inbeelden. Misschien zou hij me nu beter smaken dan toen ik hem zestien jaar geleden op het festival zag, maar op dat moment had ik hoegenaamd geen boodschap aan Angelopoulos’ eindeloos gemijmer. In tegenstelling tot de festivaljury dus, die nota bene voorgezeten werd door Martin Scorsese. Mijn uitschieters tijdens die editie waren Festen, The Idiots, Fear and Loathing in Las Vegas en Velvet Goldmine.
Ewoud Ceulemans: The Tree of Life (2011) van Terrence Malick
Toppers als La piel que habito van Pedro Almodóvar, Drive van Nicolas Winding Refn en het moderne meesterwerk Once Upon a Time in Anatolia van Nuri Bilge Ceylan moesten om de één of andere reden het onderspit delven tegen het schromelijk overschatte The Tree of Life. Terrence Malicks Gouden Palm-winnaar is een megalomane film over de essentie van het leven, maar ’s mans ontegensprekelijke talent komt veel te weinig bovendrijven. Het resultaat is een rommelige en ronduit pretentieuze prent, die niet half zo interessant is als ze van zichzelf denkt.
https://www.youtube.com/watch?v=WXRYA1dxP_0
Jozefien Van Beek: Dancer in the Dark (2000) van Lars von Trier
Geen flop, maar wel de meest onaangename én heftige filmervaring die ik ooit meemaakte: de eerste helft kotsmisselijk door de bewegende Dogma 95 camera, de tweede helft onophoudelijk in tranen. Zelfs na de film kon ik zeker een half uur lang niet stoppen met huilen. ‘In a musical nothing dreadful ever happens.’ Zal wel, Lars.
Jimmy Van der Velde: Miracolo a Milano (1951) van Vittorio De Sica
Ik ben gek op het Italiaans neorealisme: een filmstroming die in de tweede helft van de jaren veertig compromisloos de realiteit van het naoorlogse Italië vatte en de levens van de modale Italiaan centraal stelde. Vittorio de Sica deed dat perfect met Ladri di biciclette (1948), maar faalde gruwelijk met het neorealistische sprookje Miracolo a Milano. De Sica kruidt zijn realisme met een zeemzoete suikerlaag die de aantrekkingskracht van het neorealisme tenietdoet en meer blijk geeft van een Spielbergiaanse romantiek dan van een hardvochtig bestaan.
Fien Meynendonckx: Dancer in the Dark (2000) van Lars von Trier
Dancer in the Dark is een verrassende en frisse ode aan cinema. Onder andere Björk en Catherine Deneuve overtuigen in deze energieke, krachtige en emotionele musical over een ongelukkige fabrieksarbeidster met oogproblemen en onrealistische dromen. Waarom vind ik hem dan zo vreselijk? Waarom vind ik hem te hard, te gemeen, te saai? Geen idee, maar wat ik wel weet is dat mijn lichaam intuïtief op Dancer reageert met hoofdpijn, kippenvel, koude rillingen en lichte misselijkheid. En het strafste: dat is waarschijnlijk net wat Lars von Trier voor ogen had.